- os
- os [os <meervoud> oo]〈m.〉1 been ⇒ bot2 bout ⇒ kluif, bot♦voorbeelden:1 os à moelle • mergpijpos longs • pijpbeenderentrempé jusqu'aux os • doornatil ne fera pas de vieux os • hij wordt niet oud〈informeel〉 amène tes os • kom 'ns hier!y laisser ses os • zijn hachje er bij inschietenjusqu'à l'os, jusqu'aux os • door en door2 c'est un os dur à ronger • daar hebben we 'n behoorlijke kluif aandonner un os à ronger à qn. • iemand met een zoethoudertje tevreden stellentomber sur un os • op een onverwachte moeilijkheid stuiten¶ 〈informeel〉 ça vaut l'os • dat is de moeite waardm1) been, bot2) bout, kluif
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.